Gevecht met de autoriteiten Voorlopig gewonnen
Het rapport Speyer constateerde wel degelijk ook – maar minder door de media uitgeplozen - bestuurlijk falen. Iedereen kreeg van deze commissie een veeg uit de pan. Carel Muller schoot als manager tekort doordat hij te eigengereid en in een te snel tempo de veranderingen wilde doorzetten, de geneesheer-directeur faalde omdat hij zijn eindverantwoordelijkheid niet nam, het College van Regenten van de Willem Arntsz Stichting bleef in gebreke door een onduidelijke hiërarchische structuur te gedogen, etc. Het rapport resulteerde in ontslag voor Carel Muller en geneesheer-directeur Poslavsky (die overigens, onder druk van collega’s, weer snel werd teruggeroepen). Daarop brak een storm van links protest los. Van alle kanten - het Dennendal-personeel, ouders, landelijke gezondheidsorganisaties - kwamen adhesie-betuigingen voor Muller. Het College van Regenten kon de druk niet aan en besloot dan maar zelf op te stappen. Een Interim-bestuur onder leiding van G.M.J. Veldkamp vulde het machtsvacuüm. Dit bestuur maakte de schorsing van Carel Muller onmiddellijk ongedaan.
Hendrik van Nek, staflid van Dennendal, beschrijft de stemming: “Dennendal kreeg het voordeel van de twijfel en Carel Muller werd voorlopig weer in dienst gesteld. Er was toen een gigantische euforie. Het gevoel van: we hebben het gewonnen van die rechtse klootzakken en nu gaan we erop los. En toen heb ik steeds benadrukt, en dat werd me met name door Carel Muller niet in dank afgenomen, dat we nu moesten bewijzen dat al die prachtige praatjes die we namens Dennendal naar buiten brachten, stoelden op de realiteit. Want reken maar dat er op ons geloerd werd. We moesten aan het werk”
Het Interim-bestuur dacht het werk in Dennendal te begeleiden, een typische bestuursdaad, door voor de zoveelste keer onderzoek te laten doen naar de organisatorische structuur. Na ongeveer een half jaar (mei 1972) bracht het bureau GITP onder de term ‘een organisatie-ontwikkelingsproject voor Dennendal’ advies uit om nader onderzoek te doen naar de manier waarop Dennendal de verdunningsgedachte “operationaliseert”. Makkelijker kon het bestuur het Dennendal in feite niet maken. Dit laffe managersadvies verdween lachend in de prullenbak en men liet met lichte ironie weten: “dat we de interne organisatie-ontwikkeling in Dennendal uitstekend aankunnen.”
Dennendal zette het GITP genadeloos buiten de deur. Hetzelfde poogde Dennendal met de projektontwikkelaar Bofinex. Nadat architect Van Klingeren aan de kant gezet was, boog Bofinex zich over de nieuwbouwplannen voor de Willem Arntsz Hoeve. Maar omdat Bofinex niets voelde voor de verdunningsgedachte, lag het vernieuwingsgezinde Dennendal al snel met het bureau overhoop. Ondertussen kwam de hoognodige nieuwbouw maar niet van de grond.
In augustus 1973 kwam tenslotte de samenwerking met het bestuur zelf onder druk te staan. In dat jaar waren drie nieuwe kandidaten aangezocht om tot het bestuur toe te treden. Dennendal verwierp, bij gebrek aan inspraak, de benoeming. In een brief aan Gedeputeerde Staten zegde de staf van Dennendal het vertrouwen in het nieuwe bestuur “dat zonder ons en over ons beslist” op. Vooral de figuur van W. Drechsel in het nieuwe bestuur was omstreden. Hij had als bestuurder aan de universiteit ook al het Maagdenhuis laten ontruimen en zijn aanstelling was voor Dennendal een duidelijke provocatie. Muller: “Het is net zoiets als wanneer je senator Van Riel directeur van de VPRO zou maken.”
Er was twee jaar lang veel gestreden maar weinig bereikt. De ‘regenten’ hielden hun poot stijf: de benoeming van het nieuwe bestuur werd doorgezet. Voor Dennendal een teken om nu volledig de kont tegen de krib te gooien. De kloof tussen bestuur en Dennendal was niet meer te overbruggen.
|