Het buitengesticht

Willem Arntsz Hoeve 1911 



De Willem Arntsz Hoeve

Kenmerkend voor de krankzinnigenzorg in de tweede helft van de 19de eeuw waren de voortschrijdende ontwikkeling in theorie en behandelpraktijk. Langzamerhand ontworstelde de psychiatrie zich aan haar oorspronkelijk filosofisch fundament, waarbij de slinger soms te sterk doorsloeg naar de andere kant: de fysiologische aspecten van krankzinnigheid. Voor de patiënten was de invoering van arbeidstherapie een belangrijke zichtbare verandering. Met name werd veel heil verwacht van de rust en de ontspanning die uitging van het werken in de openlucht en in de vrije natuur. Al in 1846 huurde de Willem Arntsz Stichting voor dit doel een perceel land buiten de Tolsteegpoort. Aan deze ideeën kon pas goed gestalte worden gegeven toen naast het "binnengesticht" in de steeds drukker wordende stad een "buitengesticht" kon worden gesticht in de toen nog vrijwel onbewoonde buurtschap Den Dolder in de gemeente Zeist. Een eerder voornemen om in De Bilt een inrichting onder te brengen, moest worden opgegeven, onder meer vanwege financiële problemen en bezwaren van omwonenden.
In 1905 werd een ruim 200 ha groot terrein in Den Dolder aangekocht, waarna met de bouw van een boerderij en later van paviljoens kon worden begonnen. In 1911 werd de Willem Arntsz Hoeve officieel in gebruik genomen. De belangrijkste bouwactiviteiten zouden eerst later volgen.





Financieel debâcle

De bouw van het buitengesticht betekende voor de stichting financieel en organisatorisch een waterscheiding. De oude bestuursstructuur bleek niet tegen de nieuwe taken opgewassen. In 1912 kwam de onvermijdelijke financiële debâcle. De overheden die met geldleningen over de brug kwamen of daarvoor garant stonden - de gemeente Utrecht en de provincies Utrecht en Zuid-Holland - eisten meer invloed. Mede op grond van de uitkomsten van het onderzoek van de "commissie tot beoordeling van de financiële toestand ... " kwam in 1914 een belangrijke statutenwijziging tot stand. Het aantal regenten werd uitgebreid van zeven naar negen. Zij werden benoemd door de drie participerende overheden en niet meer voor het leven, maar voor een periode van zes jaar. Tot dan toe benoemde de raad van de stad Utrecht de regenten op voordracht van het college zelf, maar heel lang betekende dit in de praktijk coöptatie. De sinds de 17de eeuw bestaande "superintendentie" van de burgemeester(s) van de stad Utrecht maakte plaats voor een veel verdergaand toezicht door een "commissie van advies", bestaande uit vertegenwoordigers van de drie overheden. De commissie kon zelfs tot schorsing van een regent overgaan. De statuten moesten opnieuw worden gewijzigd toen de provincie Noord-Holland in 1922 de plaats ging innemen van Zuid-Holland. De "Hoeve" kreeg overigens pas in 1959 een eigen geneesheer-directeur, Prof.Dr. Poslavski. Tot dan toe voerde de geneesheer-directeur zowel het beheer over het buitengesticht als over het binnengesticht.