Inleiding
“I have a dream...” Als ooit ergens in het kleine Nederland de woorden van Martin Luther King zacht resoneerden dan was het in de microcosmos van Dennendal, inrichting voor zwakzinnigen in Den Dolder. Het ging daarbij niet om de emancipatie van de zwarte bevolking, maar om een andere minderheidsgroep: verstandelijk gehandicapten die, zelf niet in staat om voor hun rechten op te komen, lange tijd een mensonwaardige behandeling moesten slikken. ‘Debielen’, ‘imbecielen’ of ‘idioten’, zoals ze heetten, werden ondergebracht in grote slaapzalen, verpleegd door personeel in witte jassen, collectief gedoucht met een tuinslang. In die positie kwam eind jaren ’60 wel enige verbetering maar de strijd voor lotsverbetering bereikte de openbaarheid toen Carel Muller ten tonele verscheen. Zijn charismatische verschijning met haar tot op de schouders, lange baard, priemende ogen en zalvende stem - de NRC schreef destijds over zijn fascinerend voorkomen: “...Raspoetin en Jesus Christ Superstar (van beiden heeft hij iets in zich)” - maakte indruk. Hij predikte de volledige acceptatie en gelijkwaardigheid van verstandelijk gehandicapten. Dat ideaal was ingebed in een grotere filosofie over een samenleving waarin minder plaats zou zijn voor macht, aanzien, bestaande patronen en meer plaats voor de menselijke kant, de zwakken, de rechtelozen. Daarmee werd Carel Muller een symbool voor alternatief links Nederland en een ‘pain in the ass’ voor zittende bestuurders.
|