Het begin Verdunning en kabouters
In 1966 liep Carel Muller als student psychologie stage bij de afdeling oligofrenie (zwakzinnigenzorg) van de Willem Arntsz Stichting in Den Dolder en daarna maakte hij er een bliksemcarrière. Na voltooiing van zijn studie kwam hij in de staf en in 1969 werd hij benoemd tot psychologisch directeur van de afdeling die inmiddels de naam ‘Dennendal’ had gekregen. Aanvankelijk bekommerde Muller zich vooral om de directe leefsituatie van de zwakzinnigen. Hij initieerde kleine woongroepen waarin ruimte was voor individuele wensen en karaktertrekken van patiënten. Met dit beleid - dat overigens een voortzetting was van een ontwikkeling die ook bij andere inrichtingen was ingezet - had hij groot succes bij de ouders en bij het College van Regenten van de Willem Arntsz Stichting. Maar de activiteiten van Carel Muller gingen verder. Veel paviljoens op het terrein in Den Dolder waren verouderd en de Stichting had nieuwbouwplannen. Carel Muller trok het initiatief naar zich toe en zocht contact met de progressieve architect F. van Klingeren. Deze architect ontwikkelde, hartstochtelijk gesteund door Muller, een nieuwe visie op het inrichtingswerk. Patiënten (die in deze periode ‘pupillen’ gingen heten) mochten niet langer weggestopt worden in een geïsoleerde omgeving, de scheiding tussen “ziek” en “gezond” moest minder drastisch zijn. Hij pleitte er dan ook voor om op het terrein in de bossen naast patiënten en personeel andere groeperingen te laten wonen of werken. Dit idee van ‘verdunning’ werd door de andere afdelingen van de Willem Arntsz Stichting (Geriatrie en Psychiatrie) niet erg enthousiast begroet. De nieuwbouwplannen werden op de lange baan geschoven. Maar Muller had aan de architect een stokpaardje overgehouden. De verdunningsgedachte zou de komende jaren het belangrijkste strijdpunt voor Dennendal worden. Ondertussen bloeide er bijna spontaan een geval van verdunning in de achtertuin van Carel Muller. Rond de villa van Carel Muller, aan de rand van Dennendal, streek een kleine gemeenschap kamperende ‘alternatievelingen’ neer. Ze kwamen op uitnodiging van Carel Muller die zich verwant voelde met de Kabouter-beweging en zocht naar een vorm van samenwerking. De Kabouters gingen aan de slag en begonnen een biologisch-dynamische tuin in Dennendal waar vrijwilligers, pupillen en personeel gezamenlijk werkten. En paviljoen Donders kreeg een theetuin; een, met veel Perzische tapijten bekleedde, ontmoetingsruimte voor ongedwongen contacten. Op die manier kreeg de verdunningsgedachte provisorisch gestalte en de contouren van de idealen van Carel Muller werden duidelijker. Hij had, behalve oog voor de zwakzinnigen, ook een visioen van een alternatieve maatschappij. Die utopische wereld brachten de Kabouter- vrijwilligers in Dennendal naderbij. “Het zijn allemaal zeer intensieve en emotionele ervaringen, die het gevoel geven in het voorland van de nieuwe, socialistische maatschappij te leven. Het ideaal van de Oranjevrijstaat lijkt hier tastbare werkelijkheid te worden”, zoals één van de Kabouters verwoordde.
|